Heilig - II
door Wouter Olthuis
Bachs muziek kan op verschillende manieren overweldigend zijn. Een combinatie van harmonische wendingen en rijke, soms ongebruikelijke polyfonie geeft zijn muziek de zeggingskracht die het op veel luisteraars heeft. Slechts bij uitzondering komt een overweldigend karakter van Bachs muziek tot stand door massaliteit of volume; Bachs muziek is zelden vet. Misschien valt een enkel solo orgelwerk onder die noemer, maar ja, dan zat de meester zelf aan de knoppen.
In deze bijdrage probeer ik aan te tonen dat het Sanctus uit de Hohe Messe behoort tot de minderheid van stukken, die overweldigend is gewoonweg door massaliteit. Niet door harmonische wendingen, want die zijn er nauwelijks: het stuk staat stevig in majesteitelijk D-groot en heeft -op een enkele uitzondering na- een lage harmonische dichtheid (zie eerder voor de betekenis van deze term). Ook is er geen sprake van rijke polyfonie: veel gedeelten zijn homofoon met gelijke tekstplaatsing: groepen engelen slaan gelijktijdig hun vleugels uit onder het luid roepen van ‘Sanctus!’
Het massale karakter komt in de eerste plaats door de omvang van het orkest: nergens is het aantal instrumenten in de Hohe Messe zo groot als in dit Sanctus. Zowel de koperblazers als ook de houtblazers én de strijkers zijn allen driestemmig bezet. Dat zijn alvast 9 instrumentale stemmen. Engelen zingen natuurlijk hoog en zijn met velen, dus Bach verdeelt de hoge zangstemmen (de sopranen en alten) in 4 partijen. Samen met de tenoren en bassen komen we op 6 zangstemmen. Dus gespeeld en gezongen klinken er 15 afzonderlijke stemmen. De continuo komt niet met een eigen stem, maar verrijkt wel het klankbeeld (in de diepte) met een contrabas (of violone, of fagot). De paukenist voegt daar nog een verbijsterend ritme aan toe. Door omvang (hoog/laag) en verscheidenheid (veel stemmen) heeft deze compositie alles in zich om overweldigend te zijn door massaliteit.
Er is echter meer: Bach is geen Verdi of Orff. Die laatste twee zijn tenminste ook overweldigend door hun volume. Nee, Bach gebruikt zijn veelstemmigheid om een grote zeggingskracht, een duidelijke muzikale tekstschildering te bereiken. Ik geef een paar voorbeelden.
Allereerst het veel voorkomende motief van triolen op de tekst ‘Sanctus’, gezongen door klapwiekende engelen. Bijgaand figuur zegt alles: het notenbeeld is een bijna realistische schildering van het silhouet van een zwerm vogels. Klank en notenbeeld schilderen een hemel vol met prijzende engelen.
Vervolgens zongen de engelen zó luid volgens Jesaja, dat de deurposten van de tempel ervan beefden. Dit beven kan niet beter worden vertolkt dan door de pauken. Het willekeurige karakter van de beving schildert Bach door een ritme te kiezen, dat geheel tegen dat van de triolen in gaat.
Tenslotte daalt de door de engelen geprezen God zelf vanuit de hemel af naar de aarde in een gestadige tred, helder in het notenschrift uitgebeeld. Natuurlijk gezongen door het fundament van het koor, de bassen, ondersteund door de continuo. De octaafsprongen in de neergaande trend onderstrepen de volheid, de reinheid en geven daarmee de almacht van de Heer der heerscharen weer.
Deze drie voorbeelden van muzikale tekstschildering geven opnieuw aan, dat Bach als vakman de betekenis van de tekst in klank én notenbeeld meesterlijk weet uit te drukken. Daarvoor heeft hij in dit stuk een groot aantal stemmen nodig, instrumentaal en vocaal, die een grote omvang van laag naar hoog bestrijken. Samen geeft dit massaliteit aan het Sanctus, en daarmee een overweldigend karakter.
Natuurlijk volgt er op deze tweede bijdrage over het Sanctus nog een derde. Als u het ‘natuurlijk’ niet begrijpt, dan slaat u er Jesaja 6 vers 3 maar op na.
Geraadpleegde literatuur:
- Eduard van Hengel, Johann Sebastian Bach – vocale werken
- John Maclay, Mass in B minor, User guide prepared for the Choral Society of Grace Church, 2013