Verwachting
door Wouter Olthuis
Als meesterlijk vakman is Bach in staat om de betekenis van tekst in muziek uit te drukken. Door zijn beheersing van o.a. harmonie, melodie en structuur spreekt zijn muziek duidelijke taal. Maar dan moet je wel luisteren. Een sprekend voorbeeld is het Et expecto (17b), waarmee het Confiteor (17a) eindigt; de zogenaamde Et-expecto brug naar het afzonderlijke deel Et expecto. Ik probeer de vervlechting van tekstbetekenis en muziek in dit Et expecto toe te lichten met twee voorbeelden: melodische tekstschildering en harmonische (in)stabiliteit. Het is nuttig om de tekst en vertaling nog eens te noemen: ‘Et expecto resurrectionem mortuorum - En ik verwacht de opstanding van de doden’.
Eerst de melodische tekstschildering. Zowel opstanding als haar synoniem verrijzenis vragen om een stijgende melodielijn. Daarentegen vragen de onder onze voeten nedergedaalde doden natuurlijk om een neergaande melodielijn. En zo geschiedde:

Toch is het goed uitwerken van zo’n melodische tekstschildering geen kattenpis: het is muzikaal lastig om verscheidene stemmen tegelijk te laten stijgen of dalen, en voorts ook roept niet elk woord een melodische tekstschildering op. Bach maakt handig gebruik van homofonie (de verschillende stemmen spreken tegelijk dezelfde tekst uit) bij het op muziek zetten van de neutrale woorden ‘et expecto’. Als klankschildering nuttig en nodig is (‘resurrectionem’ en ’mortuorum’), wordt de muziek polyfoon (gelijkwaardige stemmen, die niet op hetzelfde moment hetzelfde zeggen). Zodoende kan de ene stem stijgen en de andere gelijktijdig dalen, daar ze niet dezelfde tekst uitspreken.
Dan het tweede, moeilijker voorbeeld van de verwevenheid van tekstbetekenis en muziek: harmonische (in)stabiliteit. De tekst -en ik verwacht de opstanding van de doden- is de enige regel van het christelijke geloof, zoals hier samengevat in het Symbolum Nicenum (ofwel het Credo), die een verwachting uitspreekt, namelijk over het leven in de komende tijd. De verwachting is zeker, maar de wijze van tenuitvoerbrenging van deze opstanding der doden is onbekend en kietelt de verbeelding. Daarnaast is er het sterven zelf: Bach heeft bovengemiddeld vaak te maken gehad met overlijden van dierbaren. Naast verdriet is er sprake van verwondering over de meest raadselachtige gebeurtenis: het moment waarop leven dood wordt (‘een absolute discontinuïteit in het menselijk bestaan’, van Hengel). Deze onbekendheid en verwondering heeft Bach op een uitzonderlijke manier in muziek uitgedrukt. Het begint met een in het stuk genoteerde tempo-aanduiding ‘Adagio’ in mt.121, nogal ongebruikelijk voor Bach, misschien hier het beste te vertalen met ‘rustig aan!’

Deze maat 121 is harmonisch meteen uit het lood geslagen: het begint met een opeenstapeling van drie kleine tertsen; een zogenaamd verminderd septiemakkoord. Zo’n wiebelig akkoord vraagt om -en krijgt- een oplossing: een keurig D-groot akkoord in mt.123. Maar dan is het hek van de dam, in mt.125 zitten we opeens in es-klein (voor Bach een uiterst zeldzame toonsoort, waarin hij ook het ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?’ uit de Matthäus Passion (61a, mt.7 en 10) heeft getoonzet), waarna in mt.126 het tweede verminderd septiemakkoord klinkt, dat niet tot een harmonische oplossing komt, maar uitmondt in het derde verminderd septiemakkoord in mt.129. Ter zijde: er bestaan overigens maar drie unieke verminderde-septiemakkoorden, alle andere zijn omkeringen van één van die drie. En dit gaat zo door: in mt.132 en 135 wankelen we ook weer op het verminderd septiemakkoord, waarna we pas in mt.137 een stabiele consonant krijgen, een A-groot akkoord. Eindelijk rust. Dachten we.

Bach wrijft ons hierna opnieuw de onbekendheid met de opstanding van de doden en de verwondering over het sterven in met gelijke middelen: mt.138, 142 en 144 bevatten allemaal weer zo’n tergend klinkend verminderd septiemakkoord (overigens hetzelfde akkoord waarop het volk ‘Barrabam!’ schreeuwt in de Matthäus Passion (45a, mt.31)). Acht keer klinkt er in deze 25 maten zo’n instabiel verminderd septiemakkoord en daartussen (op één uitzondering na) slechts ‘uitbeelding van de raadselachtige periode tussen dood en opstanding’ (van Hengel) door dissonanten zonder oplossing, zonder rustpunt. Tenslotte maakt Bach ook nog gebruik van enharmonische verwisseling: een toon houdt (tenminste op toetsinstrumenten) dezelfde hoogte, maar krijgt een andere notatie en andere naam, omdat zij een andere functie vervult in een nieuw akkoord. Dat doet hij bijv. in mt.124/125 (alt: fis/ges, zie figuur) en mt.138/139 (1e sopraan: c/bis), beide keren op het woord ‘expecto - ik verwacht’. Bach gunt ons zodoende een doorkijkje door de ondoorzichtige sluier die het aardse leven -na het sterven- scheidt van de opstanding uit de dood. De onnavolgbare van Hengel heeft het hier over een transcendent moment dat het leven een andere dimensie geeft.
Hiermee heb ik dan geprobeerd de muzikale taal die Bach tot ons spreekt in de et-expecto brug te verduidelijken. Daarvoor heb ik aardig wat achtergrondliteratuur gelezen. Hierin vormde men op grond van Bachs noten een aantal keer een mening over hem, die mij verbaasde. Hoewel ik -zoals ik in mijn verantwoording uitleg- niet per se discussie wil beginnen, is mijn verbazing zo groot, dat ik er mijn mening tegenoverstel. Maar wel in onderstaand aparte ‘terzijde’.
Bach is een vakman, die bijna altijd in opdracht componeert. Bach componeert niet voor Bach, of voor concertbezoekers, maar voor zijn broodheer. Als de compositie een gezongen tekst betreft, dan componeert Bach- als een kind van zijn tijd én als een bekwaam vakman- de muziek zó, dat de betekenis van de tekst optimaal wordt uitgedrukt, zoals ik in deze bijdrage heb toegelicht. De instabiele harmonie in het Et expecto is dus een indrukwekkende muzikale vertaling van de onbekendheid met de opstanding van de doden en de verwondering over het sterven. Het is niet een uiting van een twijfelende Bach, die met deze noten zijn eigen wankele geloof op muziek zet. Iedere auteur die zelf een wankel -of geen- geloof heeft (uiteraard volstrekt legitiem) en zijn of haar mening over deze muzikale passage aangrijpt om het geloof van Bach ter discussie te stellen, gebruikt een m.i. ontoelaatbare projectie van zijn eigen, 21e-eeuwse (on)geloof op de persoon van Bach, gevormd in de laat-17e eeuw. Et expecto betekent per slot van rekening ik verwacht, en niet ik hoop, of ik twijfel. Dat moest ik even kwijt.
Gebruikte literatuur:
- Eduard van Hengel, Johann Sebastian Bach – vocale werken
- Uri Golomb, Doubting the Resurrection? Questions and dilemmas in performances of the first ‘et expecto’ from Bach’s Mass in B minor, Music Performance Research, vol.8, p.55, 2017
- John Maclay, Mass in B minor, User guide prepared for the Choral Society of Grace Church, 2013